Alles verliezen wat je in dertig jaar opbouwde, om vervolgens miljonair te worden en je door oorlog verscheurde land te helpen herstellen. Kort na mijn afstuderen reisde ik voor De Groene Amsterdammer naar mijn geboorteland Bosnië-Herzegovina om te praten met een bijzondere man: Jusuf Arifagic.
Hoogopgeleide Bosniërs vertrekken massaal naar het buitenland. Een ramp voor het diep verdeelde Bosnië, waar de lokale politieke elite de volledige macht heeft en vooruitgang tegenwerkt. Maar er klinkt ook een optimistisch geluid.
8 november 2017 – verschenen in nr. 45-46
Niet Beethoven en Bach, maar Balkan electro-folk dreunt door de speakers op de melkboerderij van Jusuf Arifagic, in het Bosnische dorp Kozarac. Muziek voor de koeienoren, daar stijgt de productie van. De stallen zijn gevuld met zeshonderd Noorse raskoeien met enorme uiers, een resultaat van decennialange fokprogramma’s. Temperatuur, licht en het CO2-gehalte worden gemonitord en bijgewerkt door een computersysteem; de beste combinatie zorgt voor de meeste melk. In een land waar de meeste boeren hun koeien nog met de hand melken, zet de 56-jarige ondernemer Arifagic in 2013 de modernste veeboerderij in de regio op.
Arifagic’ gezicht gaat in augustus 1992 de wereld over. Tien minuten fietsen van de plek waar nu zijn boerderij staat, houden Servische soldaten hem en duizenden anderen Bosniakken (Bosnische moslims – red.) en Kroaten gevangen op een basisschoolterrein: concentratiekamp Trnopolje. Britse journalisten praten met een aantal mannen achter prikkeldraad, velen van hen ondervoed. Een foto van de ontmoeting verschijnt op de cover van Time Magazine. Rechts op het beeld staat Arifagic in een blauwe overall. Op YouTube staan videobeelden. ‘Wordt u hier mishandeld?’, vraagt journaliste Penny Marshall. ‘Nee, de bewakers zijn fijne mensen. Ze behandelen ons goed.’ Op de vraag of hij veilig is, antwoordt hij ‘Yes, yes, yes… very safe.’ De waarheid spreken zou hem zijn leven kosten.
Een maand na zijn gevangenschap vlucht Arifagic met zijn gezin naar Noorwegen, waar hij na jaren fabriekswerk huizen koopt met leningen, deze opknapt en verhuurt. Wanneer de Noorse huizenbubbel knapt, koopt hij meer dan tachtig huizen. Niet lang daarna stijgen de vastgoedprijzen. Hij wordt miljonair en deel van de Noorse economische elite. Arifagic keert terug om te investeren in zijn geboorteland, maar wordt al gauw geconfronteerd met de Bosnische realiteit van alledag: een politieke elite die vooruitgang in de weg staat. ‘Wat hier gebeurt, is in het Westen ondenkbaar.’
Vanuit de zonovergoten serre van Arifagic’ kantoor kijkt hij uit op zijn terrein. Achter rijen geparkeerde landbouwvoertuigen en auto’s van zijn 45 werknemers staat zijn nieuwe levensproject: twee megastallen met zeshonderd Noorse Roodbonten; ieder goed voor zo’n veertig liter melk per dag. Op Arifagic’ gezicht rust een serieuze doch kalme uitdrukking. Fysiek is er weinig dat hint naar een traumatisch verleden, behalve misschien zijn grijze haren. Heel rustig verklapt hij zijn grootse plannen. ‘Deze boerderij moet een model worden voor de hereniging van volkeren op de Balkan.’
Op de muur van zijn kantoor hangt een plakkaat: Manager van het jaar 2015, Bosnië-Herzegovina. Voor de oorlog van 1992-1995 heette zijn thuisland Joegoslavië. Vol lof en nostalgie spreekt hij over zijn socialistische geboorteland. ‘Iedereen die wilde werken, kreeg een baan met genoeg loon voor een fijn bestaan. We leefden in harmonie met elkaar, ongeacht natie of geloof.’ Dit staat sterk in contrast met het Bosnië van na de oorlog, waar veertig procent van de bevolking op het randje van de armoedegrens leeft. En waar Bosniakken, Kroaten en Serviërs afgezonderd van elkaar wonen in etnische reservaten.
Op het terrein is de pauze afgelopen. Drie mannen in overall lopen richting de stallen; alle drie waren ze ooit vluchteling. Het zijn vooral minderheidsgroeperingen en terugkeerders die werken op Arifagic’ boerderij. ‘Dit is het enige land in Europa sinds nazi-Duitsland waar minderheden geen president mogen worden. Dat zegt genoeg over de mensenrechten hier.’ Het land heeft een driekoppig presidentschap: een Serviër, een Kroaat en een Bosniak. ‘Stel je voor waar dat op lijkt, als de heren samen op regeringsbezoek gaan. Dan zeg je eigenlijk: wij vertrouwen elkaar niet, dus komen we met z’n drieën.’
Wantrouwen is tevens een handig controlemiddel van de Bosnische politieke elite. Zodra thema’s als werkloosheid en armoede ter sprake komen, leggen ze de schuld bij de andere natie. Dat is makkelijk, want ieder volk in Bosnië heeft zijn eigen tv-kanalen en politieke partijen. Op school leren kinderen dezelfde taal, die drie verschillende benamingen heeft. Verdeeldheid wordt met de paplepel ingegoten.‘Dit is het enige land in Europa sinds nazi-Duitsland waar minderheden geen president mogen worden’
Tijdens zijn jeugd is daar nog geen sprake van. De jonge Arifagic groeit op in Kozarac, een dorp met vijfduizend inwoners in de gemeente Prijedor. Zijn middelbare school maakt hij af in de gelijknamige stad Prijedor, zo’n vijf kilometer ervandaan. Met een diploma werktuigbouwkunde op zak verlaat hij zijn ouderlijk huis om in fabrieken te werken. ‘Door heel ons ooit gezamenlijke land.’ In 1983 belandt hij bij de bouwgigant Monting uit Zagreb. Daar krijgt hij het aanbod om in Libië te werken, als voorman bij een afdeling corrosiebescherming. ‘Dat betekende 320 dagen per jaar zwoegen in de woestijn, waar de standaardtemperatuur 45 graden is.’ Inmiddels is hij getrouwd en zijn er plannen voor kinderen. ‘De keuze was snel gemaakt. Met het geld dat ik daar verdiende, kon ik een huis bouwen voor mijn gezin.’
Joegoslavië valt uit elkaar. Het nabijgelegen Kroatië staat in vuur en vlam als Arifagic in december 1991 terugkeert naar Kozarac om de bouw van zijn huis af te maken. Er moeten meubels gekocht worden. ‘De verkoper keek me verward aan. “Ben jij wel goed bij je hoofd?” Velen zagen wat er ging komen en pakten hun koffers. En daar stond ik dan, op zoek naar een nieuwe tafel.’ Eind april 1992 nemen Servische militairen de gemeente Prijedor over; een voorbode van de etnische zuiveringscampagne tegen hun buren, Kroaten en Bosniakken. Net als het overgrote deel van Kozarac’ inwoners is Arifagic Bosniak. ‘De etnische verdelingen waren al jaren aan de gang, maar ik had niks door. Nu ik eraan terugdenk: ik wilde niks door hebben van wat ging komen.’
Een maand na de overname vallen Servische troepen Kozarac aan. ‘Eerst kwamen de bommen’, herinnert Arifagic zich. Zijn huis was net af, maar werd met de grond gelijk gemaakt, net als alle andere gebouwen in het dorp. ‘Daarna de soldaten. Om het terrein “te zuiveren”, oftewel onschuldige burgers te vermoorden.’ Met zijn vierjarige dochter en zwangere vrouw vlucht hij naar het nabij gelegen bos. Uiteindelijk geven ze zich over. ‘Mijn gezin stuurden ze naar concentratiekamp Trnopolje, waar ik later ook belandde.’
Eerst komt hij terecht in Keraterm, een keramiekfabriek die volgens de Servische autoriteiten functioneert als ‘opvangcentrum’. ‘Als je geluk had, kreeg je waterige soep met wat bonen. Andere dagen kreeg je niks. We werden met honderden in kamers gepropt, als sardientjes in een blik. Je kon niet eens zitten.’ De gevangenen uit een van de kamers krijgen drie dagen geen eten. Protest breekt uit, ze proberen de deur open te breken. Bewakers openen het vuur; meer dan honderdzestig doden. ‘Ik moest de lijken opruimen, waarvan de ledematen afgerukt waren. Die stank zal me altijd bijblijven. Op zulke moment voel je niks; het brein gaat op stand-by. De trauma’s achtervolgen je later pas.’ In de kampen zijn veel bekenden, zowel slachtoffers als daders. ‘Met sommigen deelde ik de schoolbanken.’
Zijn gezicht en stem blijven onveranderd, of hij het nu heeft over het verleden of over zijn boerderij. ‘Mijn trauma’s probeer ik om te zetten in iets positiefs.’ Na de oorlog was er een kans om dat ook te doen met de Bosnische economie. Dat gebeurde amper; de politieke elite die het land in een burgeroorlog stortte, is tot op de dag van vandaag aan de macht. Giften en belastinggeld belanden dikwijls in hun zak. Het zijn dezelfde politici waar Arifagic dagelijks mee te maken heeft. ‘Vooral in de dorpen is de werkloosheid hoog. Ik wil investeren, de economie aan de gang brengen.’ Hij wijst naar een aantal vergunningsverzoeken op tafel. ‘Maar dat interesseert de lokale politieke elite niet. Toen ik begon, moest ik zelf voor water en elektriciteit zorgen. Voor de simpelste vergunning wacht ik maanden.’
Uiteindelijk wil hij naar een zelfvoorzienende boerderij met vijfduizend koeien. Kansen voor uitbreiding zijn er op het braakliggende land in omliggende dorpen. ‘Daar wordt sinds de oorlog niks mee gedaan, maar ze willen het niet eens verpachten. “Zeg maar hoeveel hectare je wil en wij regelen het”, zei de burgemeester in 2013. Maar het blijft bij loze beloftes.’ Dat hij een Bosniak is, zou een logische verklaring zijn voor de laksheid van de politici. De Serviërs zijn sinds de illegale machtsovername in 1992 de baas in de gemeente. Maar met zijn andere boerderij in Bosanski Petrovac, waar Bosniakken aan de macht zijn, stuit hij op dezelfde problemen. ‘In heel het land geldt hetzelfde principe: steun je de lokale elite niet, dan hoef je niet te rekenen op hun hulp.’
De meesters van leven en dood in de concentratiekampen treft Arifagic als hij naar de gemeente gaat voor vergunningen. Sommigen zijn nooit berecht, anderen hebben hun straf uitgezeten. ‘Als ik daar langs ga, praat ik met ze. “O, waar was die verdomde oorlog toch voor nodig?” jammeren ze. Dan attendeer ik ze erop dat mijn dorpsgenoten en ik niet degenen waren die burgers in kampen stopten en vermoordden. Bang ben ik niet meer, die tijden zijn voorbij.’ De golf van etnische zuivering in de gemeente Prijedor was systematisch en gepland. Van de meer dan drieduizend vermoorde Bosniakken en Kroaten waren doktoren, bestuurders en andere intellectuelen onevenredig vaak doelwit. Er vond een eliticide plaats, opdat een massale terugkomst onmogelijk zou zijn.‘Hier blijft niemand over. De nieuwe generaties die geboren zijn in het buitenland, denk je dat hun hart in Bosnië ligt?’
Onbedoeld heeft dit een bijeffect. Net als Arifagic wonen veel vluchtelingen uit Kozarac-rijk in het buitenland. Er ontstaat een nieuwe elite: in hun gastland succesvol, maar in hun geboorteplaats tweederangsburger. Ze hebben hun huizen in Kozarac herbouwd, maar zijn er alleen tijdens de zomervakantie. Arifagic wilde niet langer deel uitmaken van deze groep. ‘Geen gemakkelijke keuze. Het was ofwel in Noorwegen blijven wonen en investeren, een fatsoenlijk land waar mijn drie kinderen genoten van onderwijs van de bovenste plank, of terugkeren naar mijn verwoeste en kaalgeplukte Bosnië. Ik stelde mezelf een andere vraag: laat ik mijn geboorteland verloederen, of ga ik het helpen opbouwen?’
‘Het Bosnische Beverly Hills’, koppen de landelijke media als ze het hebben over Kozarac. Langs de hoofdweg staan imposante huizen en villa’s met grote voor-en achtertuinen. Wie vanuit Prijedor rijdt, ziet aan de linkerkant een groen, heuvelig landschap. Hier en daar steekt een minaret uit. Achter de laatste woningen begint het laaggebergte Kozara, waarnaar het dorp is vernoemd. Daar schuilden Arifagic en zijn familie tijdens de aanval op hun dorp. Rechts is het landschap platter; daar ligt een handvol bedrijfsterreinen van investeerders als Arifagic, die door een combinatie van nostalgie en verantwoordelijkheidsgevoel terugkeerden. Aan weerszijden zijn alle gebouwen hersteld door de Bosniakken zelf, met steun van de internationale gemeenschap. Hulp van het Servisch-gedomineerde gemeentebestuur bleef uit.
De 27-jarige Almir Hodžic is de tweede man van Arifagic’ bedrijf. Met de auto maken we een rondje door het dorp. ‘Let op de woningen met omlaag getrokken rolluiken.’ Hij wijst door het autoraam, naar een groot huis met dubbele garage. ‘Daar woont niemand. Ze zijn er alleen in de zomervakantie.’ We rijden door heuvelige, half lege straten. In sommige niet één huis waar de ramen te zien zijn. Afgezien van de luxueuze woningen en een paar teruggekeerde investeerders is Kozarac een typisch Bosnische plaats: half leeg en perspectiefloos. Vooral cafés, bakkerijen en hier en daar een gokkantoor zijn open. De werkloosheid neemt af, maar alleen omdat jongeren massaal wegtrekken naar het buitenland. ‘Hier blijft niemand over, ben ik bang. De nieuwe generaties die in het buitenland geboren zijn, denk je dat hun hart in Bosnië ligt?’ vraagt Hodžic. Op zijn gezicht verschijnt een ironische lach. ‘Dat zijn nu Noren, Nederlanders…’ Hij stopt voor de basisschool. ‘Ik heb het hier goed. Ik hou van de omgeving, de mensen, onze Bosnische cultuur. Maar ik vraag me steeds vaker af: wil ik dat mijn kind opgroeit in een disfunctioneel land?’
Hij is niet de enige met die vraag. De school in Kozarac telde in de jaren tachtig meer dan drieduizend leerlingen; het was de grootste in Joegoslavië. Vorig jaar waren er 340 kinderen, nu 304. ‘Na de terugkeer steeg het aantal’, vertelt een juf. ‘Maar sinds 2015 begint het weer te zakken. Mensen zien hier geen toekomst voor hun kinderen.’ Het land loopt leeg, ditmaal in vredestijd. Jonge Bosniërs in het buitenland – zowel kinderen van vluchtelingen als degenen die het land na de oorlog verlieten – zijn over het algemeen succesvol. In Noorwegen gelden ze als de best geïntegreerde groep migranten, met een hoger percentage universitair afgestudeerden dan de autochtone Noren.
Reden voor Arifagic om hoopvol te blijven. ‘Economie is de enige manier om dit land vooruit te helpen. Dat doe je niet langer met een paar koeien en een stalletje, maar met technologie en schaalvergroting. We moeten moderniseren en dat kan alleen met een jonge, hoogopgeleide bevolking.’ In de tijd van Joegoslavië had Kozarac een handjevol mensen met een doctoraat. Nu zijn het er zo’n honderd, die werken voor regeringen en bedrijven over heel de wereld. ‘Trek het breder’, zegt hij. ‘Er zijn tienduizenden Bosniërs in het Westen met universiteitsdiploma’s. Intellectueel was er nog nooit zo veel potentieel.’
Het geld dat de Bosnische ‘buitenlanders’ in de zomers besteden en de rest van het jaar naar familie en vrienden sturen, is wat de worstelende Bosnische economie nog enigszins draaiende houdt. Bijna twee miljard euro komt jaarlijks het land binnen via de Bosnische diaspora. Ter vergelijking: het staatsbudget bedroeg vorig jaar 860 miljoen euro. Voor nog meer betrokkenheid van de diaspora is een aantrekkelijk investeringsklimaat een pré. ‘Als de politici daar niet aan willen werken, moeten wij het doen’, vertelt Arifagic, die aan het hoofd staat van het pas opgerichte Business Centrum Kozarac. Door investeerders met elkaar in contact te brengen, hoopt hij dat ze gaan samenwerken. Kennis en technologie uit het buitenland importeren en toepassen in Bosnië.
‘Steeds minder Noren willen de landbouw in. Hun land importeert veel vlees, zuivelproducten en gewassen.’ Hij wijst naar een stuk grond naast de stallen, waar binnenkort kassen komen te staan. ‘Wij kunnen goedkoop produceren in een gunstig klimaat. Er liggen enorme kansen.’ Hij heeft groen licht om vijf authentieke zuivelproducten uit Noorwegen te maken en een onderwijsprogramma voor landbouw op te zetten, volgens het Noorse model. De plannen zijn bekend bij de gemeente; het is wachten op goedkeuring.
‘Mijn dode vrienden bezoeken me elke nacht. Ik praat, huil en schreeuw met ze.’ Het verleden zal Arifagic achtervolgen tot zijn dood. ‘Maar ’s ochtends sta ik weer op, de blik op de toekomst gericht.’ Even verderop staat de basisschool waar Penny Marshall hem in 1992 interviewde. Waar toen broodmagere mannen rondliepen, spelen nu kinderen. Voor het schoolgebouw staat een monument. Niet voor de slachtoffers van concentratiekamp Trnopolje, maar voor Servische soldaten. Hier heeft nooit een concentratiekamp bestaan, als je het de Serviërs vraagt. ‘Juist daarom moeten we blijven vertellen, blijven herinneren.’
Voor de oorlog was de school genoemd naar de leus Gelijkheid en broederschap, die de volkeren van Joegoslavië samenbracht. Waar de Partizanen van Tito dat met wapens deden, wil Arifagic hetzelfde bereiken met Noorse koeien. ‘Als we de economie aan de gang krijgen, gaan Serviër, Bosniak en Kroaat weer met elkaar praten. Over de toekomst, maar ook het verleden.’